Definify.com

Definition 2024


Werken

Werken

See also: werken

German

Noun

Werken n (genitive Werkens, no plural)

  1. gerund of werken
  2. handicraft(s)

Declension

Noun

Werken

  1. dative plural of Werk

werken

werken

See also: Werken

Dutch

Verb

werken

  1. (intransitive) to work, labour
  2. (intransitive) to work, to be effective
  3. (intransitive) to function, be in working order
  4. (transitive, amateur radio) to contact
Inflection
Inflection of werken (weak)
infinitive werken
past singular werkte
past participle gewerkt
infinitive werken
gerund werken n
verbal noun
present tense past tense
1st person singular werk werkte
2nd person sing. (jij) werkt werkte
2nd person sing. (u) werkt werkte
2nd person sing. (gij) werkt werkte
3rd person singular werkt werkte
plural werken werkten
subjunctive sing.1 werke werkte
subjunctive plur.1 werken werkten
imperative sing. werk
imperative plur.1 werkt
participles werkend gewerkt
1) Archaic.
Synonyms

(labour):

(function):

Derived terms
See also

Etymology 2

Non-lemma forms.

Noun

werken

  1. Plural form of werk

German

Verb

werken (third-person singular simple present werkt, past tense werkte, past participle gewerkt, auxiliary haben)

  1. (colloquial or obsolete) to work, to work hard

Synonyms

Related terms


Mapudungun

Noun

werken (using Raguileo Alphabet)

  1. messenger

References

  • Wixaleyiñ: Mapucezugun-wigkazugun pici hemvlcijka (Wixaleyiñ: Small Mapudungun-Spanish dictionary), Beretta, Marta; Cañumil, Dario; Cañumil, Tulio, 2008.

Middle Dutch

Etymology

From Old Dutch wirken, from Proto-Germanic *wirkijaną.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈʋɛr.kən/

Verb

werken

  1. to act
  2. to work
  3. to practice

Conjugation

Descendants