Definify.com

Definition 2024


woeden

woeden

Dutch

Verb

woeden

  1. to rage
    Onder de Grote brand van Londen verstaat men de vuurzee die vanaf 2 september 1666 (Juliaanse kalender), 12 september 1666 (Gregoriaanse kalender), gedurende drie dagen in de Engelse hoofdstad woedde en die een belangrijk deel van deze plaats verwoestte.[1] By the Great Fire of London one understands the sea of fire which starting on 2 September 1666 (Julian calendar), 12 September 1666 (Gregorian calendar), raged for three days in the English capital and which destroyed an important part of this place.

Inflection

Inflection of woeden (weak)
infinitive woeden
past singular woedde
past participle gewoed
infinitive woeden
gerund woeden n
verbal noun
present tense past tense
1st person singular woed woedde
2nd person sing. (jij) woedt woedde
2nd person sing. (u) woedt woedde
2nd person sing. (gij) woedt woedde
3rd person singular woedt woedde
plural woeden woedden
subjunctive sing.1 woede woedde
subjunctive plur.1 woeden woedden
imperative sing. woed
imperative plur.1 woedt
participles woedend gewoed
1) Archaic.

References

  1. http://nl.wikipedia.org/wiki/Grote_brand_van_Londen