Definify.com

Definition 2024


zwepen

zwepen

Dutch

Noun

zwepen

  1. Plural form of zweep

Verb

zwepen

  1. (transitive) To whip, flog, lash
  2. (figuratively, transitive) To drive forcefully
    De kreten der muiters zweepten de kapitein naar de sloep, voorbij de mast waaraan hij hen vaak had laten zwepen
    The mutineers' cries drove the captain to the boat, past the mast at which he had often ordered them whipped

Inflection

Inflection of zwepen (weak)
infinitive zwepen
past singular zweepte
past participle gezweept
infinitive zwepen
gerund zwepen n
verbal noun
present tense past tense
1st person singular zweep zweepte
2nd person sing. (jij) zweept zweepte
2nd person sing. (u) zweept zweepte
2nd person sing. (gij) zweept zweepte
3rd person singular zweept zweepte
plural zwepen zweepten
subjunctive sing.1 zwepe zweepte
subjunctive plur.1 zwepen zweepten
imperative sing. zweep
imperative plur.1 zweept
participles zwepend gezweept
1) Archaic.

Related terms

  • opzwepen