Definify.com

Definition 2024


schokken

schokken

Dutch

Noun

schokken

  1. Plural form of schok

Verb

schokken

  1. (intransitive) To shake, shiver
    Tijdens zijn billenkoek schokt de bengel van de pijn over pa's knie
    During his spanking the rascal shakes in pain over dad's knee
  2. (transitive) To (administer a) shock physically
  3. (figuratively, transitive) To shock, disturb, startle
    Het nieuws schokte iedereen
    The news shocked everyone

Inflection

Inflection of schokken (weak)
infinitive schokken
past singular schokte
past participle geschokt
infinitive schokken
gerund schokken n
verbal noun
present tense past tense
1st person singular schok schokte
2nd person sing. (jij) schokt schokte
2nd person sing. (u) schokt schokte
2nd person sing. (gij) schokt schokte
3rd person singular schokt schokte
plural schokken schokten
subjunctive sing.1 schokke schokte
subjunctive plur.1 schokken schokten
imperative sing. schok
imperative plur.1 schokt
participles schokkend geschokt
1) Archaic.

Synonyms

Derived terms