Home Search Index

Definify.com

  •  

Definition 2025


samenvoegen

samenvoegen

Dutch

Verb

samenvoegen

  1. to combine, to merge, to unite

Inflection

Inflection of samenvoegen (weak, separable)
infinitive samenvoegen
past singular voegde samen
past participle samengevoegd
infinitive samenvoegen
gerund samenvoegen n
verbal noun —
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular voeg samen voegde samen samenvoeg samenvoegde
2nd person sing. (jij) voegt samen voegde samen samenvoegt samenvoegde
2nd person sing. (u) voegt samen voegde samen samenvoegt samenvoegde
2nd person sing. (gij) voegt samen voegde samen samenvoegt samenvoegde
3rd person singular voegt samen voegde samen samenvoegt samenvoegde
plural voegen samen voegden samen samenvoegen samenvoegden
subjunctive sing.1 voege samen voegde samen samenvoege samenvoegde
subjunctive plur.1 voegen samen voegden samen samenvoegen samenvoegden
imperative sing. voeg samen
imperative plur.1 voegt samen
participles samenvoegend samengevoegd
1) Archaic.

Anagrams

  • voegen samen

Etymology

From samen ‎(“together”) +‎ voegen ‎(“to place”)

Pronunciation

Similar Results

© 2025 Definify.com · All rights reserved.

Privacy · About · Terms