Definify.com

Definition 2024


oppakken

oppakken

Dutch

Verb

oppakken

  1. to pick up
    Kun je dat even voor me oppakken?
    Could you pick that up for me?
  2. to take up, to take into consideration, to do something with
    Dit is een goed idee en we zullen het zeker oppakken!
    This is a good idea and we'll surely take it into consideration!
  3. to arrest (take into police custody)
    Na de ruzie zijn zeker drie mensen opgepakt.
    After the fight, at least three people were arrested.

Inflection

Inflection of oppakken (weak, separable)
infinitive oppakken
past singular pakte op
past participle opgepakt
infinitive oppakken
gerund oppakken n
verbal noun
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular pak op pakte op oppak oppakte
2nd person sing. (jij) pakt op pakte op oppakt oppakte
2nd person sing. (u) pakt op pakte op oppakt oppakte
2nd person sing. (gij) pakt op pakte op oppakt oppakte
3rd person singular pakt op pakte op oppakt oppakte
plural pakken op pakten op oppakken oppakten
subjunctive sing.1 pakke op pakte op oppakke oppakte
subjunctive plur.1 pakken op pakten op oppakken oppakten
imperative sing. pak op
imperative plur.1 pakt op
participles oppakkend opgepakt
1) Archaic.

Synonyms

Anagrams