Home Search Index

Definify.com

  •  

Definition 2025


opbouwen

opbouwen

Dutch

Verb

opbouwen

  1. to build, to build up

Inflection

Inflection of opbouwen (weak, separable)
infinitive opbouwen
past singular bouwde op
past participle opgebouwd
infinitive opbouwen
gerund opbouwen n
verbal noun —
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular bouw op bouwde op opbouw opbouwde
2nd person sing. (jij) bouwt op bouwde op opbouwt opbouwde
2nd person sing. (u) bouwt op bouwde op opbouwt opbouwde
2nd person sing. (gij) bouwt op bouwde op opbouwt opbouwde
3rd person singular bouwt op bouwde op opbouwt opbouwde
plural bouwen op bouwden op opbouwen opbouwden
subjunctive sing.1 bouwe op bouwde op opbouwe opbouwde
subjunctive plur.1 bouwen op bouwden op opbouwen opbouwden
imperative sing. bouw op
imperative plur.1 bouwt op
participles opbouwend opgebouwd
1) Archaic.

Derived terms

  • wederopbouw

Anagrams

  • bouwen op

Etymology

op +‎ bouwen

Pronunciation

Similar Results

© 2025 Definify.com · All rights reserved.

Privacy · About · Terms