Definify.com

Definition 2024


genaken

genaken

Dutch

Verb

genaken

  1. (intransitive) to approach, to draw near
    • 1814/1818?, "Hoe zoet is 't in de lente te leven", Het Haagsche Bosch, 4.
      Komt de Winter genaken, het strekt ons tot nutte,
    • 1937, Christiaan Hooykaas, Over Maleische literatuur, 8.
      Wanneer een krokodil gevangen is door een weerhaak die in lokaas verborgen is, dan moet hij buitengewone koelbloedigheid bezitten om het woest spartelende monster te genaken, de kaken dicht te binden en de ledematen te boeien.

Inflection

Inflection of genaken (weak, prefixed)
infinitive genaken
past singular genaakte
past participle genaakt
infinitive genaken
gerund genaken n
verbal noun
present tense past tense
1st person singular genaak genaakte
2nd person sing. (jij) genaakt genaakte
2nd person sing. (u) genaakt genaakte
2nd person sing. (gij) genaakt genaakte
3rd person singular genaakt genaakte
plural genaken genaakten
subjunctive sing.1 genake genaakte
subjunctive plur.1 genaken genaakten
imperative sing. genaak
imperative plur.1 genaakt
participles genakend genaakt
1) Archaic.

Synonyms