Definify.com

Definition 2024


doorboren

doorboren

Dutch

Pronunciation

  • IPA(key): /doːrˈboːrə(n)/

Verb

doorboren

  1. (transitive) to pierce, to broach
Inflection
Inflection of doorboren (weak, prefixed)
infinitive doorboren
past singular doorboorde
past participle doorboord
infinitive doorboren
gerund doorboren n
verbal noun
present tense past tense
1st person singular doorboor doorboorde
2nd person sing. (jij) doorboort doorboorde
2nd person sing. (u) doorboort doorboorde
2nd person sing. (gij) doorboort doorboorde
3rd person singular doorboort doorboorde
plural doorboren doorboorden
subjunctive sing.1 doorbore doorboorde
subjunctive plur.1 doorboren doorboorden
imperative sing. doorboor
imperative plur.1 doorboort
participles doorborend doorboord
1) Archaic.

Etymology 2

From door + boren.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈdoːrboːrə(n)/

Verb

doorboren

  1. (transitive) to drill a hole through
  2. (intransitive) to continue drilling
Inflection
Inflection of doorboren (weak, separable)
infinitive doorboren
past singular boorde door
past participle doorgeboord
infinitive doorboren
gerund doorboren n
verbal noun
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular boor door boorde door doorboor doorboorde
2nd person sing. (jij) boort door boorde door doorboort doorboorde
2nd person sing. (u) boort door boorde door doorboort doorboorde
2nd person sing. (gij) boort door boorde door doorboort doorboorde
3rd person singular boort door boorde door doorboort doorboorde
plural boren door boorden door doorboren doorboorden
subjunctive sing.1 bore door boorde door doorbore doorboorde
subjunctive plur.1 boren door boorden door doorboren doorboorden
imperative sing. boor door
imperative plur.1 boort door
participles doorborend doorgeboord
1) Archaic.