Definify.com

Definition 2024


Alleen

Alleen

See also: alleen and alléen

German

Noun

Alleen

  1. plural of Allee

alleen

alleen

See also: Alleen and alléen

Dutch

Adjective

alleen (comparative allener, superlative alleenst)

  1. alone, by oneself
    Ik was de hele avond alleen.
    I was alone all evening.
    Ontmoet ons achter de verlaten fabriek. Kom alleen.
    Meet us behind the abandoned factory. Come alone.
  2. lonely
    Ik voel me zo alleen.
    I feel so lonely.

Inflection

Inflection of alleen
uninflected alleen
inflected allene
comparative allener
positive comparative superlative
predicative/adverbial alleen allener het alleenst
het alleenste
indefinite m./f. sing. allene allenere alleenste
n. sing. alleen allener alleenste
plural allene allenere alleenste
definite allene allenere alleenste
partitive alleens alleners

Synonyms

Derived terms

Adverb

alleen

  1. only, exclusively
    Alleen een idioot zou zoiets zeggen.
    Only an idiot would say something like that.
  2. just, only, merely
    Ik wou alleen maar zeggen dat...
    I just wanted to say that...

Synonyms

  • (only, exclusively): enkel

German Low German

Etymology

Cognate to German allein.

Adjective

alleen

  1. (in several dialects, including Low Prussian) alone (solitary)
    he ös alleen
    he is alone

Adverb

alleen

  1. (in several dialects, including Low Prussian) alone (solo)
    alleen gan
    to walk alone
  2. (in several dialects, including Low Prussian) alone (without the help of others)

Norwegian Bokmål

Alternative forms

Noun

alleen m

  1. definite singular of allé

Norwegian Nynorsk

Alternative forms

Noun

alleen m

  1. definite singular of allé