Definify.com

Definition 2024


aftrekken

aftrekken

Dutch

Verb

aftrekken

  1. (transitive) to pull off
  2. (transitive, arithmetic) to subtract
  3. (transitive) to clean/level etc. with a squeegee
  4. (transitive, slang) to stimulate with one's hand of one's own or another one's ****; (of male) to ****

Inflection

Inflection of aftrekken (strong class 3, separable)
infinitive aftrekken
past singular trok af
past participle afgetrokken
infinitive aftrekken
gerund aftrekken n
verbal noun
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular trek af trok af aftrek aftrok
2nd person sing. (jij) trekt af trok af aftrekt aftrok
2nd person sing. (u) trekt af trok af aftrekt aftrok
2nd person sing. (gij) trekt af trokt af aftrekt aftrokt
3rd person singular trekt af trok af aftrekt aftrok
plural trekken af trokken af aftrekken aftrokken
subjunctive sing.1 trekke af trokke af aftrekke aftrokke
subjunctive plur.1 trekken af trokken af aftrekken aftrokken
imperative sing. trek af
imperative plur.1 trekt af
participles aftrekkend afgetrokken
1) Archaic.

Antonyms

Anagrams