Home Search Index

Definify.com

  •  

Definition 2025


aanpappen

aanpappen

Dutch

Verb

aanpappen

  1. (intransitive, informal) to get in touch

Inflection

Inflection of aanpappen (weak, separable)
infinitive aanpappen
past singular papte aan
past participle aangepapt
infinitive aanpappen
gerund aanpappen n
verbal noun —
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular pap aan papte aan aanpap aanpapte
2nd person sing. (jij) papt aan papte aan aanpapt aanpapte
2nd person sing. (u) papt aan papte aan aanpapt aanpapte
2nd person sing. (gij) papt aan papte aan aanpapt aanpapte
3rd person singular papt aan papte aan aanpapt aanpapte
plural pappen aan papten aan aanpappen aanpapten
subjunctive sing.1 pappe aan papte aan aanpappe aanpapte
subjunctive plur.1 pappen aan papten aan aanpappen aanpapten
imperative sing. pap aan
imperative plur.1 papt aan
participles aanpappend aangepapt
1) Archaic.

Anagrams

  • pappen aan

Etymology

From aan +‎ pappen.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈaːmpɑpə(n)/

Similar Results

© 2025 Definify.com · All rights reserved.

Privacy · About · Terms