Home Search Index

Definify.com

  •  

Definition 2025


oprijzen

oprijzen

Dutch

Verb

oprijzen

  1. to arise, to rise up

Inflection

Inflection of oprijzen (strong class 1, separable)
infinitive oprijzen
past singular rees op
past participle opgerezen
infinitive oprijzen
gerund oprijzen n
verbal noun —
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular rijs op rees op oprijs oprees
2nd person sing. (jij) rijst op rees op oprijst oprees
2nd person sing. (u) rijst op rees op oprijst oprees
2nd person sing. (gij) rijst op reest op oprijst opreest
3rd person singular rijst op rees op oprijst oprees
plural rijzen op rezen op oprijzen oprezen
subjunctive sing.1 rijze op reze op oprijze opreze
subjunctive plur.1 rijzen op rezen op oprijzen oprezen
imperative sing. rijs op
imperative plur.1 rijst op
participles oprijzend opgerezen
1) Archaic.

Anagrams

  • rijzen op

Etymology

op +‎ rijzen

Pronunciation

Similar Results

© 2025 Definify.com · All rights reserved.

Privacy · About · Terms